Nieuws

Wie betaalt de nodige klimaatrenovaties?

8 juli 2019

Een kwart van de huishoudens heeft te weinig geld om zijn woning energiezuinig te maken. ‘Een blinde vlek in het klimaatdebat.’

De cijfers doen lichtjes duizelen. Tegen 2030 moeten er voor kwetsbare groepen naar schatting 500.000 private woningen, 200.000 private huurwoningen en 50.000 sociale woningen gerenoveerd worden. Maar het geld ervoor ontbreekt. Dat stelt de Sociaal-Economische Raad voor Vlaanderen (Serv) in een gisteren gepubliceerd rapport over de klimaatuitdagingen. De Serv is het advies­orgaan van vakbonden en werkgevers.

 

De woningen in kwestie worden bewoond door kwetsbare gezinnen die vaak niet over de nodige middelen beschikken. Een diepgaande renovatie kost volgens de Serv al snel 40.000 tot 60.000 euro. De totale kostprijs voor de renovatie van alle woningen die door kwetsbare gezinnen worden bewoond, bedraagt minimaal 1,4 en maximaal 6 miljard euro per jaar, sociale woningen niet meegerekend. ‘Zonder finan­ciële ondersteuning lijkt het erop dat een aanzienlijk deel van de Vlaamse gezinnen de kosten voor de nodige diepgaande energierenovatie niet zal kunnen betalen’, stelt de Serv vast. ‘Er is dringend nood aan een becijferd plan’.

 

 

Hogere onroerende voorheffing

 

Probleem is dat de nodige investeringen niet binnen een redelijke termijn terugverdiend kunnen worden. De besparingen in energiekosten zijn niet groot genoeg om zo’n uitgave rendabel te maken. Zonder CO2-taks duurt het 45 tot 64 jaar voordat diepgaande investeringen in extra isolatie of een warmtepomp terugverdiend zijn.

 

Topman Marc Dillen van de Vlaamse Confederatie Bouw is zich bewust van de problematiek. ‘De enige oplossing is om kopers van een woning ertoe aan te zetten om binnen de vijf jaar de nodige renovaties uit te voeren’. Kopers hebben wel de middelen en de motivatie om te renoveren, alleen komt het er nu vaak niet van omdat er geen stok achter de deur is. Door die stok in het leven te roepen, zouden volgens Dillen tegen 2050 negen op de tien klimaat­onvriendelijke woningen gerenoveerd kunnen zijn.

 

Hij stelt voor om de renovatie te stimuleren door er fiscale consequenties aan te verbinden. ‘Een hogere onroerende voorheffing voor wie het niet doet, bijvoorbeeld, of een lagere voor wie het wel doet. Zo creëer je een verschil in woonlasten tussen wie wel inspanningen doet en wie niet. De overheid kan voor bepaalde doelgroepen misschien iets doen, maar is niet in staat om de volledige klimaattransitie te financieren’.

 

Ook banken zouden een rol kunnen spelen, zegt Dillen. Zij kunnen bij de kredietverlening rekening houden met toekomstige energiebesparingen en de gecreëerde meerwaarde. Maar hij erkent dat zoiets niet eenvoudig is, omdat de effecten van de energiebesparing moeilijk te berekenen zijn.

 

 

EPC-score

 

‘Het is een moeilijk probleem’, erkent vastgoedeconoom Sven Damen (KU Leuven). ‘De woningen met de laagste energie-efficiëntie worden vaak bewoond door mensen met lage inkomens’. Damen deed eerder onderzoek naar het effect van het energieprestatiecertificaat (EPC) op de waarde van woningen. Een goede EPC-score kan de prijs tot 10,9 procent opdrijven, stelde hij vast. Bij appartementen is het effect kleiner.

 

‘De meest efficiënte economische oplossing is een CO2-taks invoeren’, zegt hij. Die zou de energiekosten van slecht geïsoleerde woningen verhogen, waardoor de investeringen sneller rendabel worden. De Serv heeft dat scenario bekeken. Maar zelfs met een CO2-taks van 250 euro per jaar per gezin, zou het nog 38 tot 54 jaar duren om een diepgaande investering in energiezuinigheid terug te verdienen. Om de terugverdientijd terug te brengen naar 25 jaar of minder, zou de taks meer dan 1.000 euro per jaar per gezin moeten bedragen. Damen oppert de mogelijkheid om de opbrengsten van de CO2-taks volgens een progressieve formule terug te laten vloeien naar de bevolking. Zo zouden lage-inkomensgroepen er mogelijk op vooruit kunnen gaan. Maar hij erkent dat dat politiek moeilijk haalbaar is.

 

Bronnen
  • De Standaard