Sinds 26 september 2015 heeft Europa een nieuwe EcoDesign richtlijn ingevoerd voor verwarmingstoestellen tot 400kW. Behalve de labeling van de energieprestaties (zoals we al kennen bij huishoudtoestellen) worden ook minimumprestaties opgelegd voor nieuwe toestellen. Er wordt o.a. een eis opgelegd voor een minimaal seizoensrendement, zonder evenwel letterlijk te spreken over condenserende toestellen. In theorie zijn oplossingen mogelijk met HR-ketels met een uitzonderlijk hoog rendement, maar dit is in de praktijk zeer onwaarschijnlijk te behalen en al zeker niet met kleinere individuele installaties. In de praktijk kan men de vereiste seizoensrendementen quasi enkel nog garanderen met condenserende toestellen. Niet-condenserende toestellen zullen bijgevolg van de markt verdwijnen.

Dezelfde vragen komen steeds terug: wat moet gebeuren met bestaande ketels, wat zijn de nieuwe eisen voor stookplaatsen, en hoe moeten oude ketels vervangen worden? Deze vragen worden ook zeer vaak gesteld in de context van appartementsgebouwen waarin ieder appartement een individuele atmosferische ketel heeft.

 

Wat moet gebeuren met bestaande ketels?

 

De eerste vraag is eenvoudig te beantwoorden: de richtlijn geldt enkel voor nieuwe ketels. Bestaande installaties kunnen dus perfect behouden blijven – natuurlijk op voorwaarde dat ze correct functioneren en correct geplaatst zijn. Als met andere woorden in een appartementgebouw alle atmosferische ketels goed onderhouden zijn, de werking correct gebeurt, dan hoeft men geen actie te ondernemen. Indien er problemen zijn buiten de ketels (bijvoorbeeld met de luchttoevoer van de stookplaats), dan volstaat het om deze luchttoevoer in orde te brengen om de situatie recht te zetten. Zolang de ketel zelf in orde is en niet vervangen moet worden, komt de EcoDesign richtlijn niet ter sprake.

 

Wat zijn de nieuwe eisen voor stookplaatsen?

 

Ook deze vraag is eenvoudig te beantwoorden: er zijn geen nieuwe eisen opgelegd door de richtlijn, noch voor nieuwe, noch voor bestaande stookplaatsen. Alle bestaande eisen blijven dus wel onverminderd gelden. Stookplaatsen dienen verlucht te worden zoals bepaald in de normen NBN B 61-001/002 en de gasinstallaties die ze voeden dienen te voldoen aan NBN D51-003/004. Bovendien blijft ook de brandnorm steeds gelden, net als eventuele andere wettelijk opgelegde eisen (politiereglement, brandweer, logiesverstrekkende bedrijven, …). Maar al deze eisen zijn dus reeds bestaand en worden niet nieuw geïntroduceerd door de richtlijn.

 

De derde vraag is moeilijker: wat moet er gebeuren bij de vervanging van een atmosferische ketel?

 

In het geval dat het een ketel is die is aangesloten op één schouw die enkel voor dit toestel dient, heeft men geluk: als de schouw groot en proper genoeg is, kan men deze intuberen. De luchttoevoer voor de ketel gebeurt dan via de voormalige schouw (deze dient dus zeer goed gereinigd te zijn om geen roet en stof in de ketel binnen te trekken), en de rookgassen gaan via de ingevoerde buis naar buiten. Dit vereist ook een aanpassing van de dakdoorvoer of de bovenkant van de schoorsteen. De meest fabrikanten hebben speciale eindstukken voor dergelijke renovaties.

 

Als het gaat om een ketel die samen met meerdere ketels op één schouwsysteem (zelfs in het geval van individuele rookkanalen die vlak naast elkaar liggen) is aangesloten, zijn de zaken gecompliceerder.

Atmosferische toestellen en aangeblazen toestellen mogen bijvoorbeeld nooit op hetzelfde kanaal aangesloten worden. Indien het bestaande rookgassysteem een shunt-systeem is, zal men dus een oplossing moeten bedenken voor alle aangesloten ketels, of de nieuwe ketels op een volledig onafhankelijk nieuw systeem aansluiten.

Maar de verbrandingslucht van een nieuw gesloten toestel mag ook niet op dezelfde plaats aangezogen worden als waar de rookgassen van de andere toestellen het gebouw verlaten. Dus zelfs indien men enkele ketels kan voorzien van individuele rookgasafvoeren en de rest behouden, kunnen hiermee problemen optreden boven het dak.

 

Het is van het grootste belang om op voorhand een grondig onderzoek te doen naar het schoorsteensysteem. De ervaring leert hierbij dat wat op de bouwplannen staat, zelden de effectief gerealiseerde situatie is. Het is ook niet per definitie zo dat indien de onderste 3 appartementen op een shuntsysteem zijn aangesloten, dat dat voor de bovenste 2 ook geldt. Men dient d.m.v. een grondig cameraonderzoek het precieze tracé van de rookkanalen (en eventuele verluchtingskanalen) te bepalen. Welk appartement hoort bij welk kanaal? Is het verluchtingskanaal dienstig als onderverluchting, als bovenverluchting, als ruimteverluchting of een combinatie van meerdere? Zonder deze informatie kan men onmogelijk een renovatie goed plannen (tenzij de oplossing “tabula rasa” is).

 

De strategie om de renovatie vervolgens aan te pakken, varieert sterk van project tot project. Bepalende factoren zijn de bouwkundige situatie van de bestaande schouw, de mogelijkheden om te intuberen, de situatie op het dak, het beschikbare budget (niet onbelangrijk), de mogelijkheid om verbrandingslucht uit de ruimte of via een gevel te nemen i.p.v. boven het dak, …

 

Er zijn te veel mogelijkheden om deze allemaal te behandelen. Het is dan ook aan te bevelen om zich bij ieder specifiek project goed te informeren of te laten bijstaan door een deskundig installateur of studiebureau. Bij Cerga (organisatie voor gasinstallateurs) heeft men specifiek voor deze renovaties een handig technisch dossier samengesteld, met 120 van de 220 bladzijden gewijd aan mogelijke situaties, hun oplossingen, de bijhorende wettelijke verplichtingen, en praktijkvoorbeelden.

Nuttige links
Bestel dit dossier via cerga.be

Eventueel via een bij Cerga aangesloten installateur.