In een EPB-berekening kunnen sommige parameters op verschillende manieren bepaald worden: meting, gedetailleerde berekening, vereenvoudigde berekening of waarde bij ontstentenis. Om aan de huidige EPB-eisen te kunnen voldoen en de prestaties en de uitgevoerde werkzaamheden beter te kunnen valoriseren, moet het gebruik van waarden bij ontstentenis echter zo veel mogelijk beperkt worden. Het is bijgevolg aangeraden om ze enkel voor te behouden voor situaties waarin de gevraagde informatie niet beschikbaar is.

Hoewel een meting en een gedetailleerde berekening over het algemeen toelaten om de werkelijkheid zeer dicht te benaderen, vergen ze meer werk van het bouwteam. Een vereenvoudigde methode is dan weer gemakkelijker toe te passen, maar zal minder nauwkeurige berekende prestaties opleveren, omdat de gebruikte informatie van lagere kwaliteit is.

 

In wat volgt illustreren we de verschillende aangehaalde bepalingsmethoden aan de hand van enkele voorbeelden.

 

 

Luchtdichtheid

 

Voor de EPB-berekening kan men zich baseren op de gemeten luchtdichtheidswaarde of kan men gebruikmaken van een waarde bij ontstentenis.

 

In de eerste jaren na de invoering van de EPB-regelgeving waren de eisen niet al te streng. Zo hoefde men de luchtdicht­heid niet per se te meten om aan de eisen te voldoen. Dit leidde ertoe dat er anno 2006 in Vlaanderen in slechts 3 % van de EPB-aangiften voor nieuwe woningen een gemeten luchtdichtheidswaarde in aanmerking genomen werd. Door de verstrenging van de eisen groeide echter ook de noodzaak om luchtdichte gebouwen op te trekken en om de luchtdichtheid aan te tonen door het bekomen resultaat te meten. Bijgevolg is het aantal EPB-aangiften waarbij gebruikgemaakt wordt van de gemeten waarde anno 2016 gestegen tot zo’n 85 %.

 

 

Het elektriciteitsverbruik van ventilatoren

 

Om het elektriciteitsverbruik van ventilatoren te beperken, moet men een kwaliteitsvol ventilatiesysteem uitvoeren. Dat wil zeggen dat men een kanalennetwerk moet ontwerpen dat zo weinig mogelijk drukverliezen met zich meebrengt, en dat men moet opteren voor een ventilatiegroep die aan dit netwerk aangepast is. Deze inspanningen moeten evenwel in de EPB-berekening gevaloriseerd kunnen worden.

 

Men kan drie methoden toepassen. Methode 3 is gebaseerd op een in-situmeting van het vermogen in een representa­tief werkingspunt. Methode 2 maakt gebruik van een pro­ductgegeven, meer bepaald het geïnstalleerde vermogen. Methode 1 vereist geen metingen of productgegevens en kan dus beschouwd worden als een methode die gelijk­waardig is aan het gebruik van een waarde bij ontstentenis.

 

Vroeger werd meestal methode 1 gebruikt, omdat ze vaak een lager verbruik voorzag dan de methoden 2 en 3. Deze methode druiste dus in tegen het in het kader op de vorige pagina vermelde basisprincipe, namelijk dat een waarde bij ontstentenis een ‘veilige’ waarde is. Dit werd in 2019 rechtgezet. Aangezien deze wijziging een aanzien­lijke impact heeft, is het ten stelligste aangeraden om een van de twee andere beschikbare methoden te gebruiken (zie ook de WTCB-Dossiers 2017/2.11, de TV 258 en de OPTIVENT-rekentool)

Structurele beschaduwing kan helpen om oververhitting tegen te gaan

Opgelet voor de terminologie

 

Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen een waarde bij ontstentenis en een vaste waarde.


Een vaste waarde wordt conventioneel bepaald door de rekenmethode en kan niet gewijzigd worden. Het gaat hier dus in principe om een gemiddelde waarde voor de beschouwde situaties. Voorbeeld: de insteltemperatuur voor de verwarming.


Een waarde bij ontstentenis is een waarde die gebruikt kan worden wanneer er geen productgegevens, noch meet- of rekenwaarden voorhanden zijn. Voor de waarden bij ontstentenis worden ‘veilige’ waarden vastgelegd om te waarborgen dat de nauwkeurige methode steeds betere rekenresultaten oplevert.